logo

Wist u dat … ook Melderslo aftelrijmpjes, spotgedichten en nonsensversjes in het dialect heeft gehad?

In mei leggen alle vogels een ei
Behalve de koekoek en de griet
Die leggen in de meimaand niet

Iene miene mutte
Tien pond grutten
Tien pond kaas
Iene miene mutte is de baas

Wie is er niet groot geworden met dergelijke rijmpjes? Sommige – zoals beide bovenstaande voorbeelden – zijn van alle tijden, andere kennen een korte of langere bloeiperiode en raken daarna in de vergetelheid. Zelfs voor eeuwig als ze niet zijn opgeschreven. Zonde natuurlijk, want wie zou nu niet willen weten welke rijmpjes honderd jaar geleden in z’n woonplaats in zwang waren?
Melderslo heeft het geluk dat wel iemand de moeite heeft genomen die aftelrijmpjes, spotgedichten en nonsensversjes op schrift te stellen. Zijn naam: Ger Nellen (1919-1999). Hij werd geboren in Melderslo, bracht er z’n hele jeugd door en was er enkele jaren onderwijzer aan de lagere school. Vervolgens stond hij op enkele andere scholen in Noord-Limburg en Oost-Brabant voor de klas. In 1956 verkaste hij naar Bergen op Zoom waar hij directeur van een ULO-school werd.  

In 1983 vroeg Geschiedenis Melderslo hem de herinneringen aan z’n jeugd in Melderslo op papier te zetten. Ger voldeed aan dat verzoek ‘omdat ik er de tijd voor heb en omdat ik er plezier in heb (oude mensen worden nostalgisch en vertellen graag over vroeger)’. Het resultaat was een prachtig document van meer dan tien bladzijden waarin het vooroorlogse Melderslo tot leven komt. 

Aftelrijmpjes
Verspreid over het stuk noemt Ger een aantal aftelrijmpjes, nonsensversjes en spotgedichten. Over aftelrijmpjes schrijft hij: ‘Bijna altijd zat er een luchtje aan. Sommige zullen nog wel bekend zijn. Wat je in je jeugd verleerd hebt, vergeet je niet gemakkelijk. Ouders dragen zulke dingen weer over aan hun kinderen.’ Hij geeft daarna enkele voorbeelden van aftelrijmpjes die hem zijn bijgebleven uit z’n jeugd:

Is mijnheer de smid niet thuis?
Nee, hij zit op ’t schiethuis.
Zal ik hem gaan roepen?
Nee, hij zit te poepen!
Zal ik hem gaan bellen?
Neen, hij zit zijn keuteltjes te tellen!

Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven.
Ik kwam Jan van de bakker tegen.
Pijpje in de mond.
Broek vol stront.
Zo liep Jan de kermis rond.

Van het laatste rijmpje wist hij zich ook een versie met een wat meer erotische inslag te herinneren:

Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven
Waar is Jan met de meid gebleven?
In het hooi
In het strooi
Jan met de meid in de varkenskooi

Terecht merkt Ger over deze aftelrijmpjes op: ‘Omdat deze gedichtjes in het Algemeen Beschaafd Nederlands gesteld zijn, zullen ze wel in geheel Nederland in zwang geweest zijn of nog zijn.’ Bestonden er dan geen dialectversjes? Jazeker wel! Ger somt er een aantal op. Zoals het rijmpje dat hoorde bij het kinderspel ‘wolf’. Daarbij was de wolf de vanger die in een hol zat. De andere kinderen daagden de wolf uit en kwamen steeds dichter bij zijn hol terwijl ze riepen:

Ik zuj zo gèr na de kermis goan
Aas er ma genne wolluf zoat
Ien oor kumtie ni
Twie oor kumtie ni

Dit kon zo vrij lang doorgaan: ‘Soms ging dat tot twaalf door en dan weer van voren af aan. Op een gegeven ogenblik kwam de wolf wel en dan probeerde hij er een te tikken.’


Bij het maken van een houten fluitje werd gezongen:

Ik woj e fluitje make
Vaan alde boenestake
Vaan iepe of vaan este
Welke zien de beste
Hiel af
Hallef af
Trek de koew de staart maar af!

Nonsensgedichten
Nonsensgedichtjes en –uitdrukkingen waren er natuurlijk ook: ‘Als men vroeg ‘Wie?’, dan zei men steevast ‘Beschete Marie’. Enkele voorbeelden van langere nonsensgedichtjes die Ger noemt:

Ozze vader
scheet in ’t water
haalde n’m d’r oet
pötje kerboed

Piet
Schiet
Drie oore wiet
Drie oore lank
Haj zien ganse vot verbrand

Soms riep men iemand na met: ‘Hei!’ Keek hij of zij dan om dan zei men:

Vergefs gekeke
In bed geschete
Fielefak
Stroontzak

Spotgedichten
Een aparte categorie vormden de spotgedichten. Was men kwaad op de meester dan zei men:

Meister Mop
Zoonder kop
Zoonder oere
Zoe is meister Mop gebore

‘Je zorgde er dan wel angstvallig voor dat de meester het niet hoorde’, voegt Ger eraan toe.

Problematisch was dat Horster schooljongens in een spotgedicht wel Melderslo te kijk wisten te zetten, maar dat de Melderslose jongens daarop geen adequaat antwoord hadden. De Horster jongens riepen:

Melderse bök
Die schiete zo duk
Verkoepe de stroont
Vur e kwaartje ’t poond

Ger: ‘Waarop wij van Melderslo een gebrekkig weerwoord hadden, omdat het rijm kreupel was. Wij wisten niet beters dan:

Horster kwekkers
Loepen oop stekken

Op ‘dreumel’ was helemaal geen rijmwoord te vinden.’

Wat de (helaas niet meer door Ger te beantwoorden) vraag oproept waarom die Melderslose jongens niet hun toevlucht namen tot de klassieker:
 
Hedde dors?
Goat noa Hoors
Doa stiet en hundje
Daat pist ow in ow mundje


Meer informatie:
1. Klik hier voor de betekenis en voorbeelden van aftelrijmpjes.
2. Klik hier voor enkele spotgedichten over de Belgische plaatsen Baal en Tremelo.  
3. Klik hier een artikel van Toon Nellen, een broer van Ger, over kinderspelen in Melderslo in de jaren dertig van de vorige eeuw.  

Nieuwsbrief gemist? Klik dan hier.
Help! Antwoord op een hulpvraag? Klik dan hier.
Afmelden nieuwsbrief of een ander aanmelden? Klik dan hier.